Bestel en plan nu zelf een motor proefles in en ervaar de kick van motorrijden
De bestuurder parkeert al lopend de motor achteruit in een parkeervak. Hij handelt zodanig dat hij met de motorfiets in evenwicht blijft en er geen gevaar, hinder of schade onstaat. Ook let de examinator op het gebruik van de standaard. Bij deze oefening loop je met een uitgeschakelde motor aan de linkerzijde van je motor met beide handen aan het stuur. Vervolgens loop je met de motor in een bocht achteruit de parkeervak in met tenminste één hand aan het stuur. Je plaatst de motor op de zijstandaard of middenbok. Vervolgens haal je de motor van de zijstandaard of middenbok af en loopt met de motor vooruit en buigt af naar rechts en loopt verder tot de laatste pylon.
De bestuurder rijdt in een slalom (bochten links,- en rechtsom) tussen alle pylonnen door. De examinator let voornamelijk op het in balans houden van de motor in combinatie met een juiste bediening. Bij deze oefening rijd je in rechte lijn aan op de eerste pylon (rijdend of vanuit stilstand), slalomt om 6 pylonnen en rijdt na de laatste pylon weer in een rechte lijn weer weg. Je regelt de geringe snelheid zonodig m.b.v. gas en de voetrem. Het gebruik van de slippende koppeling is verplicht. Je stuurt vanuit de heupen of door verdraaiing van het stuur.
De bestuurder rijdt vanuit stilstand een gecontroleerde bocht naar links of rechts. Bij deze oefening rijd je vanuit stilstand een gecontroleerde haakse bocht naar links of naar rechts. De examinator geeft aan welke richting je op moet gaan. Het is belangrijk dat je binnen de gemarkeerde rijbaan blijft. Na de bocht moet je enkele meters vooruit rijden. Je houdt tijdens stilstand de linker- of de rechtervoet aan de grond. Je regelt de snelheid met gas, koppeling en eventueel de voetrem.
De bestuurder rijdt een complete acht binnen een rechthoek. De examinator let op of je de juiste wijze van afschuinen benut om de bochtstraal te verkleinen. Bij deze oefening rijd je een complete acht binnen een rechthoek. Je rijdt met een licht trekkend motor aan één van de korte kanten en aan de rechterzijde de rechthoek in. Vervolgens rijd je naar het einde van de rechthoek. Aan het einde van de rechthoek begin je de linkerbocht (halve draai). De examinator let op of je de juiste wijze van afschuinen toepast. Hierdoor ontstaat er namelijk een kleinere bochtstraal. Let hierbij wel op dat je een gelijkmatige snelheid aanhoudt. Gebruik, indien nodig, daarvoor de voetrem en eventueel een slippende koppeling. Je rijdt een complete acht.
De bestuurder rijdt stapvoets in een rechte lijn over een afstand van 20 m. De examinator let voornamelijk op snelheid, balans en een juiste bediening. Bij deze oefening kom je recht aanrijden. Je rijdt met een licht trekkende motor. Vervolgens houd je de snelheid van een voetganger aan over een afstand van 20 m. Rijd zoveel mogelijk in een rechte lijn met de (meelopende) examinator. Je houd de snelheid zo constant mogelijk en gebruikt daarvoor een slippende koppeling en eventueel de voetrem. Je komt tot stilstand voor het aangegeven richtpunt. Het gebruik van de voorrem is hierbij toegestaan. Tijdens het rijden moeten de voeten op de voetsteunen blijven.
De bestuurder maakt binnen een denkbeeldige rijbaanbreedte in één vloeiende beweging een halve draai naar links of naar rechts. Deze keuze is aan de examinator. Bij deze oefening rijd je met een licht trekkend motor aan de linker- dan wel de rechterzijde in. Na de tweede pylon zet je de halve draai in en rijdt in een vloeiende beweging voor de denkbeeldige achterlijn terug in de richting vanwaar is gestart. De examinator let op of je de juiste wijze van afschuinen toepast. Hierdoor ontstaat er namelijk een kleinere bochtstraal. Let hierbij wel op dat je een gelijkmatige snelheid aanhoudt. Gebruik, indien nodig, daarvoor de voetrem en eventueel een slippende koppeling.
De bestuurder ontwijkt een obstakel door naar links uit te wijken. Na het uitwijken moet de bestuurder weer terugkomen op de eigen weghelft. Je komt met een snelheid van 50 km/uur in een rechte lijn aanrijden. Je zet na het eerste poortje, zonder de remmen te gebruiken, de uitwijkbeweging naar links in (tegensturen is toegestaan). Je ontwijkt het (denkbeeldige) obstakel en keert terug naar de eigen (denkbeeldige) weghelft. Je passeert de laatste pylon rechts.
De bestuurder rijdt met een hogere snelheid in een vloeiende lijn een combinatie van linker- en rechterbochten. Je rijdt in een rechte lijn aan op de eerste pylon. Je rijdt met een licht trekkende motor en houdt een constante snelheid aan van tenminste 30 km/uur. Vervolgens rijd je in bochten een slalom en stuurt hierbij vanuit de heupen. Je rijdt na de laatste pylon in een rechte lijn weer weg.
De bestuurder begint vanuit stilstand te accelereren naar een hogere snelheid gevolgd door een vertraging en een slalom. Je trekt op vanuit stilstand tot een snelheid van 50 km/uur. Hierbij schakel je op tot tenminste de derde versnelling. Je draait bij het poortje het gas dicht en remt direct met beide remmen tot een snelheid van 30 km/uur. Vervolgens ontkoppel je en schakel je een versnelling terug. Je slalomt om de pylonnen met een constante snelheid en met een licht trekkende motor. Bij het slalommen stuur je vanuit de heupen. Belangrijk is bij deze oefening dat: het remmen op tijd is voltooid en de koppeling is losgelaten, voordat je begint met de slalom. Je rijdt na de laatste pylon in een rechte lijn weer weg.
De bestuurder voert een maximale remming uit zonder de controle over de motorfiets te verliezen. Je rijdt aan met een constante snelheid van 50 km/uur. Je draait bij het poortje het gas dicht, zet de remming in en ontkoppelt direct. Gebruik hierbij de beide remmen, waarbij de voorrem belangrijk is. Zorg er voor dat je een zo kort mogelijke remweg hebt en verlies de controle van je motorfiets niet.
De bestuurder voert een gelijkmatige remming uit met een vooraf bepaalde lengte. Je rijdt aan met een constante snelheid van 50 km/uur. Je draait bij het poortje het gas dicht en remt direct met beide remmen. Verdeel je remweg over een lengte van 17 m. Zorg er voor dat je gelijkmatig remt en voorkom dat je grote correcties in remkracht nodig hebt. Je komt vlak voor het tweede poortje tot stilstand. Kort voor stilstand schakel je naar de eerste versnelling.
Je rijdt aan met een constante snelheid van 50 km/uur. Je draait bij het poortje het gas dicht en remt direct met beide remmen en ontkoppelt. Zorg er voor dat je met een forse, technisch goede remming tot stilstand komt. Je schakelt kort voor stilstand naar de eerste versnelling. Het in werking laten treden van een ABS systeem is niet toegestaan.